augustus 2010
Biologische wijn staat op dit moment voor wijn gemaakt van biologisch geteelde druiven. In de vorige nieuwsbrief schreef ik dat er Europese wetgeving in de maak was op het gebied van biologische wijnbereiding. Dat is inmiddels achterhaald; de betrokken partijen konden het niet eens worden over de normen waaraan biologische wijn zou moeten voldoen. Met name de toegestane hoeveelheid sulfiet in de wijn was een struikelblok. (Sulfiet is onder andere nodig om wijn te conserveren, zonder sulfiet is een wijn erg kort houdbaar).
Tot zover de wetgeving. Want veel wijnboeren werken biologisch vanuit een bepaalde filosofie, en die stopt niet waar de wetgeving ophoudt. Ze beperken het biologisch werken dan ook niet tot de wijngaard. Neem bijvoorbeeld de bereiding van witte wijn: als de druiven zijn geplukt, worden ze meestal direct geperst, en wordt het sap vergist. Door de druiven bij binnenkomst in de wijnkelder niet gelijk te persen, maar eerst te kneuzen en vervolgens enkele uren te laten inweken, komen er stoffen uit de schil vrij die conserverend werken. Zo is er minder sulfiet nodig. Waarom doen alle wijnboeren dit niet, vraagt u zich misschien af. Er kleeft een risico aan deze manier van werken, want bij de schilweking komen ook ongewenste stoffen vrij, zoals tannine en stoffen die onaangename geuren veroorzaken, waardoor de wijn zijn frisheid en fruitigheid kan verliezen. De biologische wijnboer zal de afweging maken of schilweking mogelijk en wenselijk is, want ook hij wil lekkere wijnen maken.
Terug naar wijnweetjes